woensdag 12 januari 2011

Uitgezongen

Toen we hier in 1997 kwamen wonen ontdekten we in onze tuin een vijver. Deze uit de kluiten gewassen afwasteil leek meer op een boeren-sloot. Er leefde een vis in, geen idee wat voor één. Het was een vrij forse vis, die na een aantal jaren dood ging. Daarna namen kikkers het territorium over, waarschijnlijk omdat ze niet meer opgegeten werden. Ook hebben wij eens een pot kikkerdril erin losgelaten, een explosie aan kikkers tot gevolg hebbend.

De vijver is ondiep, dus als de winter zijn intrede doet dienen de kikkers zich goed in te graven en er het beste van te hopen. Deze winter vroor het extreem vroeg en wij hielden ons hart vast of onze amfibieën dit Nova Zembla zouden overleven. Helaas, nu het ijs gesmolten is kwamen er talloze kikkerlijkjes bovendrijven. Carla was er helemaal van ontdaan en vroeg mij hen eervol te begraven. Met een oude grashark viste ik de diertjes uit het water. Het waren er wel twintig! Ik zag ook nog een levende, waarschijnlijk de jongste, die de wijsneus was....




Daar zaten zeven kikkertjes
Al in een boerensloot.
De sloot was toegevroren,
Ze waren hallef dood.
Ze kwaakten niet, ze kwekten niet
Van honger en verdriet.

De jongste, die een wijsneus was,
Zei tot zijn kameraads:
Die malle nachtegalen,
Wat hebben zij een praats.
Was eerst het ijs maar in de dooi,
Wij zongen net zo mooi!

De milde lieve lente kwam,
Zij kwaakten d'oude wijs.
Als zij dat zingen noemen,
Wens ik ze weer in't ijs!
Ik geef die kikkers allemaal,
voor ene nachtegaal.